De spaartaks (of vermogensbelasting) is de belasting die men betaalt over het vermogen in box 3. Officieel heet deze belasting de vermogensrendementsheffing.
In 2025 kan men maximaal € 57.684 (zonder fiscaal partner) of € 115.368 (met fiscaal partner) belastingvrij sparen. Hoe dat zit, wordt hier uitgelegd. Wie meer vermogen heeft dan deze grens, krijgt te maken met de spaartaks.
Vermogen is de optelsom van bezittingen min schulden. Onder de bezittingen valt bijvoorbeeld het spaargeld, maar ook het saldo op een betaalrekening, beleggingen en een tweede huis.
Van de bezittingen mag men zijn of haar schulden aftrekken. Een schuld is bijvoorbeeld een studieschuld, een persoonlijke lening en een negatief saldo op een bankrekening. Schulden mag men niet helemaal aftrekken. Er geldt een drempel. In 2025 is deze drempel € 3.800 (zonder fiscaal partner) of € 7.600 (met fiscaal partner).
Hier staat een lijst met alle bezittingen en schulden die in box 3 vallen.
De Belastingdienst gaat ervan uit dat men met zijn of haar vermogen winst of verlies maakt (= rendement). Het rendement op spaargeld is bijvoorbeeld de spaarrente. En over een schuld moet men juist rente betalen.
Over het rendement berekent de Belastingdienst de vermogensbelasting. Men betaalt dus géén belasting over het vermogen zelf, maar over het rendement wat men met dit vermogen behaalt.
In 2025 rekent de Belastingdienst met fictieve rendementspercentages. Dit houdt in dat de spaartaks niet over het werkelijke rendement wordt berekend, maar over een vooraf vastgesteld percentage.
De fictieve rendementspercentages voor 2025 zijn:
De percentages voor banktegoeden en schulden zijn nog voorlopig. Deze worden begin 2026 definitief vastgesteld.
Over het fictieve rendement betaalt men 36% vermogensbelasting (= spaartaks).
Hoeveel vermogensbelasting men betaalt, hangt af van de hoogte van het vermogen en het soort vermogen. Voor de belastingaangifte van 2025 gaat men uit van het vermogen op 1 januari 2025 (= peildatum).
Stel men heeft geen fiscaal partner en het vermogen bestaat op 1 januari 2025 uit:
In zes stappen wordt de spaartaks berekend.
Per soort vermogen rekent men – met de fictieve rendementspercentages – het belastbaar rendement uit.
Rendement spaargeld = 1,03% x € 150.000 = € 1.545.
Rendement beleggingen = 6,04% x € 25.000 = € 1.510.
Van de studieschuld trekt men eerst de drempel af. De aftrekbare schuld is € 25.000 – € 3.700 = € 21.300.
Rendement aftrekbare schuld = 2,47% x € 21.300 = € 526.
Het belastbaar rendement = € 1.545 + € 1.510 – € 526 = € 2.529.
Het totale vermogen is de optelsom van bezittingen min aftrekbare schulden. Dit wordt ook wel de rendementsgrondslag genoemd.
Bezittingen = € 150.000 + € 25.000 = € 175.000.
Aftrekbare schuld= € 25.000 – € 3.700 = € 21.300.
De rendementsgrondslag = € 175.000 – € 21.300 = € 153.700.
Het belastbaar vermogen is het deel van het vermogen dat meetelt voor de spaartaks. Dit wordt ook wel de grondslag sparen en beleggen genoemd. En wordt zo berekend:
Grondslag sparen en beleggen = rendementsgrondslag – heffingsvrij vermogen
Het heffingsvrij vermogen is het bedrag dat is vrijgesteld van belasting. In 2024 is dat € 57.000 (zonder fiscaal partner) of € 114.00 (met fiscaal partner). Fiscale partners mogen het heffingsvrij onderling verdelen.
Rendementsgrondslag = € 153.700.
Heffingsvrij vermogen = € 57.000.
Grondslag sparen en beleggen = € 153.700 – € 57.000 = € 96.700.
Deel de grondslag sparen en beleggen door de rendementsgrondslag. En vermenigvuldig de uitkomst met 100. Dit percentage is het aandeel in de rendementsgrondslag.
Grondslag sparen en beleggen = € 96.700.
Rendementsgrondslag = € 153.700.
Aandeel in de rendementsgrondslag = € 96.700 : € 153.700 x 100 = 62,91%.
Vermenigvuldig het aandeel in de rendementsgrondslag met het belastbaar rendement. De uitkomst is het voordeel uit sparen en beleggen (= box 3-inkomen).
Aandeel in de rendementsgrondslag = 62,91%.
Belastbaar rendement = € 2.529.
Voordeel uit sparen en beleggen = € 1.590.
Over het voordeel uit sparen en beleggen wordt de vermogensbelasting berekent. In 2024 is het belastingtarief 36%.
Vermogensbelasting = 36% x € 1.590 = € 572.
Over het totale vermogen van € 153.700 betaalt men in box 3 in dit voorbeeld € 572 belasting.
In de oude rekenmethode rekende de Belastingdienst met een fictieve verdeling van het vermogen en een fictief rendement. Veel mensen vonden dat niet eerlijk. Omdat zij – mede door de lage spaarrentes – zo te veel belasting betaalden. Daarom besloot de Hoge Raad dat er een nieuwe rekenmethode moest komen. Voortaan moet de Belastingdienst kijken naar de werkelijke verdeling van het vermogen en belasting heffen over het daadwerkelijke rendement op sparen en beleggen.
Een definitieve nieuwe rekenmethode is er nog niet. Vanaf 2023 tot en met 2026 is er wel een tijdelijke oplossing. Dit is de overbruggingswet. In deze jaren gaat de Belastingdienst uit van de werkelijke verdeling van het vermogen. Dus niet meer van een fictieve verdeling. Ook zijn de fictieve rendementen realistischer.
De overbruggingswet geldt tot ten minste 2027. De overheid is van plan om daarna een nieuwe rekenmethode in te voeren.
In het nieuwe stelsel moet de Belastingdienst het daadwerkelijke rendement gaan belasten. De fictieve rendementspercentages zouden dan verdwijnen. Hoe de nieuwe rekenmethode er precies uit komt te zien, is nog niet bekend.